
Jurisprudentie
BG3777
Datum uitspraak2008-11-04
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3799 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3799 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Maatregel: verlaging bijstand van 100% gedurende twee maanden wegens het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Rapport van GZ-psycholoog/psychotherapeut. Geen nader onderzoek ingesteld naar de psychische gesteldheid alvorens op het bezwaar te beslissen.
Uitspraak
07/3799 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2007, 06/2999 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. K.M. van Wijngaarden, advocaat te Rotterdam. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.R. van der Heijden-Wijnen, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Appellant is op 20 september 2005 in opdracht van de dienst Sociale Zaken van de gemeente Rotterdam door de verzekeringsarts E. Nieman, verbonden aan Aob Compaz, medisch gekeurd en fysiek in staat geacht voor niet extreem zwaar werk. De bevindingen van die keuring zijn neergelegd in een rapport van 21 september 2005.
1.3. Naar aanleiding van de weigering van appellant op 20 oktober 2005 een arbeidsovereenkomst met [naam werkgever/bedrijf] aan te gaan, heeft het College appellant bij besluit van 11 november 2005 met ingang van 21 oktober 2005 een maatregel opgelegd, bestaande in een verlaging van de bijstand van 100% gedurende twee maanden wegens het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
1.4. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat aanvaarding van werk bij [naam werkgever/bedrijf] - gelet op zijn psychische problematiek - niet in zijn vermogen ligt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rapport van GZ-psycholoog/psychotherapeut J.S. Kharagjitsingh overgelegd.
1.5. Bij besluit op bezwaar van 13 juni 2006 heeft het College de aan appellant opgelegde maatregel gehandhaafd, met dien verstande dat de ingangsdatum van de maatregel is vastgesteld op 1 december 2005.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 juni 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant betoogd - in essentie - dat hem van de weigering een arbeidsovereenkomst met [naam werkgever/bedrijf] aan te gaan geen verwijt kan worden gemaakt, gelet op de bij hem aanwezige psychische klachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Aan de orde is het antwoord op de vraag of het besluit van het College om appellant een maatregel op te leggen, bestaande in een verlaging van de bijstand van 100% gedurende twee maanden wegens het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, in rechte stand kan houden.
4.2. Het College stelt zich op het standpunt - samengevat - dat appellant van het niet aanvaarden van de hem aangeboden arbeid bij [naam werkgever/bedrijf] een verwijt kan worden gemaakt. Appellant heeft van zijn psychische beperkingen noch in september 2005 aan Aob Compaz noch ook ten tijde van de hem verweten gedraging in oktober 2005 aan het College melding gemaakt. Voorts vallen naar het oordeel van het College uit de stukken geen psychische aandoeningen bij appellant ten tijde in geding te herleiden.
4.3. De Raad deelt het standpunt van het College niet. De Raad overweegt daartoe dat de bevindingen van het tijdens de bezwaarfase overgelegde rapport van Kharagjitsingh voor het College aanleiding hadden moeten zijn een nader onderzoek in te stellen naar de psychische gesteldheid van appellant ten tijde van de hem verweten gedraging alvorens op het bezwaar van appellant te beslissen. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat Kharagjitsingh op 17 januari 2006 bij appellant aanzienlijke psychische beperkingen constateert en aangeeft dat daarvan reeds in het afgelopen jaar sprake is geweest en voorts dat uit het rapport van Aob Compaz van 21 september 2005 niet blijkt dat aan psychische gesteldheid van appellant aandacht is geschonken.
4.4. De Raad komt, gelet op hetgeen in 4.3 is overwogen, tot de conclusie dat het besluit van 13 juni 2006 - in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht - niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen en op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft dat niet heeft onderkend. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het besluit van 13 juni 2006 vernietigen en het College opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
4.5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 13 juni 2006;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Rotterdam aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R. Kooper en
J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 november 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) W. Altenaar.
IA